Immunofenotypering

Algemeen

Immunofenotypering wordt uitgevoerd ten behoeve van:

  • Classificatie van de leukemie (analyse van blasten en uitrijping)
  • Vaststellen van 'leukemia-associated immunophenotypes' (LAIP) ten behoeve van het tijdens follow up bepalen van ‘measurable residual disease’ (MRD)

Let op: LAIP dienen bij diagnose in het laboratorium vastgesteld te worden dat later ook de follow up evaluaties tijdens en na behandeling uitvoert.

Diagnose / recidief

Hieronder zijn de minimaal uit te voeren panels weergegeven, conform de aanbeveling van de Nederlandse Vereniging voor Cytometrie (NVC). 

Panel bij AML en APL

  • Algemeen: CD45, CD34, CD117, MPO, CD13, CD14, CD15, CD19, CD33, CD36, CD56, CD64, HLA-DR, cyCD3
  • Additioneel: CD2, CD4, CD7, CD11b/c, CD16
  • Alleen bij megakaryocytaire leukemie: CD61, CD41
  • Alleen bij erytroïde leukemie: CD235a
  • Alleen bij DC/basofiele leukemie: CD123
  • Alleen bij dendritische cellen leukemie: CD4

Panel bij T-ALL

  • Algemeen: CD45, CD34, CD117, TdT, cyCD3 (indien smCD3-), CD1, CD2, CD3, CD4, CD5, CD7, CD8, CD10, MPO, CD19
  • Additioneel: HLA-DR

Panel bij B-ALL

  • Algemeen: CD45, CD34, TdT, cyCD791, CD10, CD19, CD20, CD22, cyIgM (indien smIgM-), smIgM, MPO, cyCD3
  • Additioneel: CD13, CD33, CD15, NG2, CD66c, CD24, CD9

Follow up

  • Evaluatie ‘measurable residual disease’ (MRD) aan de hand van LAIP en/of 'Different-from-Normal' (DfN) aanpak conform de richtlijnen van de NVC werkgroep AML-MRD en ELN AML werkgroep
  • Bij AML is MRD positief bij ≥0,1% afwijkende myeloïde progenitorcellen

 

Ga terug naar protocol Diagnostiek acute leukemie.

Ga terug naar de homepage Hematologische laboratoriumdiagnostiek.

Ga terug naar de algemene homepage Behandelprotocollen



Moleculaire diagnostiek

Algemeen

Indien er geen consequenties zijn voor het beleid, dan kan er bij een oude kwetsbare patiënt afgezien worden van moleculaire diagnostiek. 

AML

Diagnose

  • Sneldiagnostiek$:
    • FLT3-ITD en FLT3-TKD bij (mogelijke) kandidaat voor intensieve behandeling (in verband met indicatie voor midostaurine)
    • IDH1 bij (mogelijke) kandidaat voor niet-intensieve behandeling (in verband met indicatie voor ivosidenib-azacitidine) 
    • FLT3-ITD, FLT3-TKD en IDH1 bij twijfel over fitheid voor intensieve behandeling
  • AML diagnose mutatiescreening: ASXL1, BCOR, CEBPA*, EZH2, NPM1, RUNX1, SF3B1, SRSF2, STAG2, TP53#, U2AF1, ZRSR2
  • Uitgebreide myeloïde NGS panel met additioneel: BRAF, CBL, CSF3R, DDX41, DNMT3A, ETV6, GATA2, IDH1, IDH2, JAK2, KIT, KRAS, NRAS, PHF6, PPM1D, PTPN11, SETBP1, TET2, WT1. Mutaties in deze genen kunnen relevant zijn voor de prognose en het vervolgen van de AML

$ Met betrekking tot de logistiek: in het Radboudumc dient sneldiagnostiek voor IDH1 mutaties altijd apart aangevraagd te worden. Screening op FLT3 mutaties wordt standaard als sneldiagnostiek uitgevoerd. 

CEBPA: alleen in-frame mutaties in het bZIP domein van CEBPA zijn geassocieerd met een gunstige prognose bij AML (Taube et al., Blood. 2022 Jan 6;139(1):87-103). Bij rapportage wordt aangegeven of het een CEBPA in-frame bZIP mutatie of overige CEBPA mutatie betreft. De aanwezigheid van dubbele of bi-allelische CEBPA mutaties is niet meer relevant.

TP53: voor de diagnose van MDS/AML met gemuteerd TP53 en AML met gemuteerd TP53 (volgens de ICC richtlijn, Arber et al., Blood. 2022 Sep 15;140(11):1200-1228) is een TP53 mutatie met een VAF >10% vereist.

Indien er mutaties gevonden worden met een VAF ≥40% in CEBPA, DDX41, GATA2, RUNX1 en TP53 dient onderzoek overwogen te worden naar erfelijke predispositie. Zie protocol Erfelijke predispositie voor myeloïde maligniteiten

Follow up

NPM1:

  • Patiënten die na de tweede inductiekuur MRD positief zijn voor NPM1 hebben een slechte prognose
  • Alleen NPM1 mutaties type A, B en D kunnen vervolgd worden voor MRD

Andere bij diagnose gevonden mutaties kunnen gebruikt worden om het ziekteproces te monitoren. De relevantie hiervan kan per gen / mutatie verschillen en moet nog verder worden onderzocht. 

Erfelijke- / kiembaan mutaties en mutaties in DNMT3A, TET2, ASXL1 (genen die vaak gemuteerd zijn bij premaligne klonale hematopoëse) zijn niet geschikt voor follow up of MRD bepaling.

APL

Diagnose

  • Fusiegen detectie PML::RARA (t(15;17)) met PCR
  • Breukpunt bepaling bij diagnose is nodig voor follow up

Follow up

  • PML::RARA (t(15;17)) met PCR

ALL/MPAL

Diagnose

  • Fusiegen detectie BCR::ABL1 (t(9;22)) met PCR (kwantitatief)
  • Vaststellen type BCR::ABL1 breukpunt (p190 E1A2, overige breukpunten)
  • Indien BCR::ABL1 fusiegen aanwezig: BCR::ABL1 puntmutatie analyse

Follow up

  • BCR::ABL1 (t(9;22)) met PCR (kwantitatief)

 

Ga terug naar protocol Diagnostiek acute leukemie.

Ga terug naar de homepage Hematologische laboratoriumdiagnostiek.

Ga terug naar de algemene homepage Behandelprotocollen



Cytogenetica

Algemeen

Indien er geen consequenties zijn voor het beleid, dan kan er bij een oude kwetsbare patiënt afgezien worden van cytogenetica.

AML

Standaard: 

  • Karyotypering
  • Interfase FISH naar 11q23.3 (KMT2A)- en 3q26.2 (MECOM)-rearrangements

Op indicatie:

  • Genoomwijde SNP array (bij geen of onvoldoende delingen)

APL

Standaard: 

  • Spoed (bij diagnose): interfase FISH naar PML::RARA fusie/t(15;17). Zie Aanvragen spoed FISH bij (verdenking) APL voor instructies
  • Karyotypering voor t(15;17)(q24.1;q21.2) of variante translocaties en/of additionele afwijkingen

ALL/MPAL

Standaard: 

  • Karyotypering voor detectie van specifieke translocaties
  • Genoomwijde SNP array voor o.a. detectie van hypo- en hyperdiploïdie en focale gendeleties
  • Interfase FISH naar BCR::ABL1 fusiegen/(t(9;22)) en KMT2A (11q23.3)-rearrangement

 

Ga terug naar protocol Diagnostiek acute leukemie.

Ga terug naar de homepage Hematologische laboratoriumdiagnostiek.

Ga terug naar de algemene homepage Behandelprotocollen



Pathologie

Cristabiopt

Op indicatie, maar noodzakelijk bij een 'dry tap' of pancytopenie bij presentatie:

  • Beoordeling cellulariteit, mate van fibrose
  • Moleculaire diagnostiek: mutatieanalyse via NGS panel

Biopt extramedullaire lokalisatie

Overweeg, indien mogelijk, een biopt ter bevestiging bij (verdenking) leukemia cutis of andere extramedullaire lokalisaties (myeloïd sarcoom; bijvoorbeeld bij vergrote lymfeklier, tonsil of botlaesie; niet bij splenomegalie en gingivahyperplasie) ten behoeve van het stellen indicatie voor aanvullende CNS profylaxe en volledige remissie evaluatie.

Op indicatie: 

  • Immuunhistochemie
  • Moleculaire diagnostiek: mutatieanalyse via NGS panel

Zie protocol Hematologische laboratoriumdiagnostiek - NHL - LBL voor specificatie diagnostiek bij (verdenking) lymfoblastair lymfoom. 

 

Ga terug naar protocol Diagnostiek acute leukemie.

Ga terug naar de homepage Hematologische laboratoriumdiagnostiek.

Ga terug naar de algemene homepage Behandelprotocollen

Snel naar