Deze pagina beschrijft de behandeling van MDS met risicoscores:
- IPSS-R very low risk
- IPSS-R low risk
- IPSS-M very low risk
- IPSS-M low risk
- IPSS-M moderate low risk
Registratie
Open voor inclusie
| Indien ≥18 jaar en <100 dagen na stellen diagnose | EUMDS Meer informatie |
Studie transfusiestrategie
Open voor inclusie
| Alle transfusieafhankelijke patiënten | REDDS2 Meer informatie |
Beleid
Indien asymptomatische anemie
Expectatief beleid.
Indien symptomatische anemie
| Situatie | Behandeling |
|---|---|
| sEPO <500 mU/ml en transfusie-onafhankelijk | Epoetine / darbepoetine sc, bij onvoldoende effect G-CSF toevoegen |
| sEPO <200 mU/ml en transfusie-afhankelijk | Epoetine / darbepoetine sc, bij onvoldoende effect G-CSF toevoegen. Indien al eerder met epoetine / darbepoetine behandeld: conform beleid bij sEPO >200 mU/l en transfusie-afhankelijk |
| sEPO >200 mU/ml en transfusie-afhankelijk en MDS del(5q) | Lenalidomide |
| sEPO >200 mU/ml en transfusie-afhankelijk en MDS-SF3B1 / MDS-LB met ringsideroblasten | Luspatercept |
| sEPO >200 mU/ml en transfusie-afhankelijk (geen del(5q), SF3B1 en/of ringsideroblasten) | Bij sEPO 200-500 mU/ml: overweeg epoetine / darbepoetine, tenzij eerder hiermee behandeld en refractair. Bij sEPO >500 mU/ml: geen standaard opties. Overweeg lenalidomide en, indien vergoeding beschikbaar en geen contra-indicaties, luspatercept of imetelstat |
| Hypoplastische MDS; hypocellulair beenmerg, <5% blasten in beenmerg, normale cytogenetica | Immuunsuppressieve therapie met ciclosporine / ATG en ciclosporine |
| Overig | Transfusies en ijzerchelatie |
Indien diepe neutropenie
Indien fitte patiënt: upfront allogene SCT.
Conform de Europese MDS richtlijnen is een diepe neutropenie gedefinieerd als neutrofielen <0,3*109/l. Bij een hoger neutrofielenaantal kan ook de kliniek (infecties) meegewogen worden. Van behandeling van neutropenie met G-CSF is niet aangetoond dat het de overleving en/of het infectierisico van patiënten significant verbetert.
Indien diepe trombocytopenie
Indien fitte patiënt: upfront allogene SCT.
Trombopoiese-stimulerende factoren (eltrombopag, romiplostim) kunnen de afhankelijkheid van trombocytentransfusies en significante bloedingen bij een deel van de patiënten verminderen. Vanwege een in sommige studies gerapporteerd mogelijk verhoogd risico op ziekteprogressie zijn deze middelen vooralsnog niet geregistreerd voor deze indicatie. Eltrombopag kan van meerwaarde kan zijn bij patiënten met een lager risico MDS, zonder toename van blasten en zonder fibrose, met een persisterende diepe trombopenie (<30*109/l).
Azacitidine kan bij sommige lager risico MDS patiënten leiden tot een trombocytenrespons en om die reden op individuele basis overwogen worden bij patiënten met een ernstige trombocytopenie die niet voor andere behandelingen in aanmerking komen. Dit middel is niet geregistreerd voor deze indicatie.
Allogene SCT
Overweeg upfront allogene SCT bij lager risico MDS indien:
- Fitte patiënt en
- MDS met ongunstige ziektekenmerken:
- Persisterend afhankelijk van erytrocyten-/trombocytentransfusies ondanks behandeling (met bijvoorbeeld ESA, immuunsuppressiva, lenalidomide)
- Ongunstige moleculaire afwijkingen (dan vaak lagere IPSS-R score maar hoge IPSS-M score)
- Beenmergfibrose graad 2 of 3
- Erfelijke predispositie voor myeloïde maligniteiten
Ga terug naar de MDS homepage of lees meer over MDS:
- Diagnostiek
- Classificatie
- Risicoclassificatie
- Behandeling
- Respons criteria
- Follow up
- Richtlijnen en literatuur
- Beheer en wijzigingenhistorie
Ga terug naar de algemene homepage Behandelprotocollen.