Risicofactoren voor chronische GvHD

  • Eerder doorgemaakte acute GvHD
  • Onderliggende ziekte (bij CML en MDS vaker dan bij andere diagnoses)
  • Geslacht-combinatie (mannelijke patiënt/vrouwelijke donor)
  • Leeftijd van donor en patiënt (hogere leeftijd geeft hoger risico)
  • HLA-mismatch, 'minor histocompatibilty antigenen' (MiHag's), polymorfismen in immuungenen
  • Transplantaat karakteristieken:
    • Stamcelbron (perifeer bloed (PBSC) > beenmerg (BM), lager risico bij navel­streng­bloed stamcellen (CBT))
    • CD3 getal (mate van T cel-depletie)
  • Gebruik van in vivo T-cel depletie (ATG of post-transplantatie cyclofosfamide)
  • Profylactische DLI
  • CMV status en optreden CMV infectie/ziekte

Incidentie en optreden van chronische GVHD

Incidentie

  • Literatuur:
    • Myeloablatieve conditionering: 40-50%
    • Reduced intensity en niet-myeloablatieve conditionering: 20-60%
  • Radboudumc:
    • Myeloablatieve conditionering met ex vivo T cel-depletie: 30-40%
    • Non-myeloablatieve conditionering: 40-45%

Moment van optreden

  • Vroegere definitie: >100 dagen post-SCT
  • Echter, tekenen van chronische GvHD kunnen al op dag 60-70 post-SCT aanwezig zijn, vandaar de nieuwe classificatie

 

Ga terug naar de homepage Graft versus host disease.

Ga terug naar de algemene homepage Behandelprotocollen